Deze gesprekken, afkomstig uit een representatieve steekproef van de vier zorgcoördinatieregio’s, werden beoordeeld op twee belangrijke aspecten: of de beller direct bij de de juiste zorgverlener had benaderd (de juiste ingang), en of er andere, passender zorg mogelijk was geweest dan de daadwerkelijk ingezette spoedzorg.
Concrete inzichten uit de metingen
De uitkomsten geven waardevolle input voor de doorontwikkeling van zorgcoördinatie in Brabant. Er blijkt meer verbeterpotentieel dan verwacht, met name in de verschuiving van zorg van de RAV (ambulancezorg) naar de HAP. Enkele opvallende resultaten:
Triageverbeteringen:
- In 35% van de MKA-gesprekken zou triage bij een andere zorgverlener efficiënter kunnen plaatsvinden, met name bij de HAP.
- 13% van de gesprekken met de HAP had beter door een andere zorgverlener kunnen worden getrieerd.
Passender spoedzorg:
- 29% van de RAV-patiënten had baat gehad bij andere ingezette zorg, met name van de HAP. Pijnklachten rug, buik en ledematen leiden volgens de analyse het vaakst tot vermijdbare inzet van ambulance.
- 14% van de HAP-patiënten had baat gehad bij acute zorg van een andere partij, zoals wijkverpleging of SEH/ziekenhuis.
Opvallend is ook dat de verschillen tussen ZC-regio’s groter zijn dan verwacht, vooral bij de MKA-triage. In één regio is duidelijk minder potentieel voor passendere zorginzet bij HAP gemeten.
Geen behoefte aan multidisciplinaire triagevoorziening
Slechts in een verwaarloosbaar klein aantal gesprekken (<1%) werd een behoefte gesignaleerd voor multidisciplinaire triage. Dit geeft duidelijk aan dat er geen behoefte is aan multidisciplinair overleg in de triage situatie. De ontwikkeling van een multidisciplinair overleg in de vorm van een zorgcoördinatievoorziening voor triage wordt daarom niet meer opgenomen in de implementatieplannen en het transformatieplan.
Bijzondere aandacht: psychische klachten
Opvallend in de steekproeven zijn patiënten met ingangsklacht ‘vreemd of suïcidaal gedrag’. Deze groep is ongeveer 1 tot 2% van het totaal aantal cases, waarvan bovendien een zeer klein percentage daadwerkelijk cases voor GGZ crisisdienst bleken. Echter, deze gesprekken duren over het algemeen veel langer en blijven een zorgprofessional ook zeer lang bij. Deze gesprekken hebben dus wel duidelijke een impact. Toch zien we in deze uitkomst hier weinig potentieel voor transformatie van domeinoverstijgende samenwerking met de GGZ Crisisdienst. In het transformatieplan wordt daarom ingezet op betere ondersteuning van triagisten en versterking van de samenwerking met de GGZ-crisisdienst.
Verbinding met digitale initiatieven
Hoewel digitale zelftriage en zelfzorgadvies officieel buiten de scope van zorgcoördinatie vallen, worden – mede naar aanleiding van de metingen – in de implementatieplannen wél aanvullende initiatieven opgenomen om de inzet en effectiviteit van deze digitale middelen te versterken.
Op naar een toekomstgerichte acute zorgketen
De potentieelmetingen vormen de basis voor de uitkomst-KPI’s en businesscase van het transformatieplan. De focus ligt op het ombuigen van zorgvragen naar minder intensieve triage, spoedzorg en vervolgzorg. Daarbij worden ROAZ-breed uniforme definities gehanteerd, met ruimte voor regionale verschillen in doelen en aanpak.
Samen met alle ketenpartners wordt in de komende periode gewerkt aan de verdere uitwerking en implementatie van de plannen. De uitkomsten van de potentieelmeting bieden niet alleen richting, maar ook verdieping in de samenwerking, kennisdeling en het gezamenlijke leerproces binnen de acute zorgketen van Brabant.